Elk handgeweven kleed heeft een eigen verhaal. Het spreekt de taal van schoonheid, geduld en verbinding. Als wever en kunsthistoricus mag ik dit verhaal vertellen.

Bewaar ruimte voor God

Claudy Jongstra. Transitie, 2015. Wol, linnen, ruwe zijde.

Mortuarium bij kapel van Zusters Dominicanessen van Neerbosch, Nijmegen.Foto: Bianka Stege

Soms sneeuwt het in april. Het Nederlandse landschap is betoverend wit en dendert voorbij. Toch maar de trein genomen om geen files te riskeren bij deze winterse buien. Zuster Therese wacht op me om half elf bij de ingang van het klooster van de Zusters Dominicanessen van Neerbosch in Nijmegen.  Zuster Therese-ik neem aan dat ik haar bij de voornaam mag noemen want zo beëindigde ze haar email- is eerste Raadzuster in dit klooster. Wat een mooie titel. Dat belooft wijsheid. Ik houd van de beloftes van woorden. Ik houd van woorden en taal.  Logisch als je literatuur, talen en cultuurkunde hebt gestudeerd. Ik deel het plezier van Roland Barthes uit Le plaisir du texte. Ik houd zelfs van de afwezigheid van tekst zoals Barthes ‘la mise en scène d’une appararition-disparition’ beschrijft.[2] Ik ben gevormd door de concepten van Saussure, Derrida en Baudrillard en alle andere Franse geleerden die me de wereld en het spel van taal leerden kennen. Maar ik vecht ook altijd met taal. Om het juiste woord te kiezen. Als kunsthistoricus is soms zelfs goede proza ontoereikend om woorden te vinden die aangeven wat sommige werken met me doen. Dat zijn niet eens altijd kunstwerken, ook gewone objecten uit het leven van alledag. Een steen, een zelfgebreide trui, de rangschikking van drie verschillende bloemen in een vaasje. Maar Karen Barad, een van de meest prominente ‘Nieuwe Materialistische’ geleerden van tegenwoordig, komt me te hulp: “Language has been granted too much power…..Language matters, discourse matters. Culture matters. There is an important sense in which the only thing that doesn’t seem to matter anymore is matter.” (Barad 2007). Zij pleit om de wereld anders te bezien en materie, materialiteit en performativiteit serieus te nemen. Zij stelt een performatieve benadering voor om natuur en cultuur te kunnen begrijpen. Volgens Barad is materie niet statisch, niet het eindresultaat van verschillende processen. “Matter is produced and is productive, generated and generative. Matter is agentive, not a fixed essence or property of things….” [3]  Ja, dat is het. Materie, materiaal en materialiteit, daar ben ik naar op zoek. Performativiteit van een kunstobject is wat moeilijker te bevatten, maar ook dat ga ik onderzoeken vandaag.  Materialiteit wordt door Jane Bennett, politicoloog en professor Politieke Theorie aan de John Hopkins University, gelijkgesteld aan affect. Zij reserveert de term affect niet alleen voor menselijke lichamen, maar noemt deze kracht een katalysator, ook in niet menselijke lichamen. “This power is not transpersonal or intersubjective but impersonal, an effect intrinsic to forms that cannot be imagined (even ideally) as persons. I now emphasize even more how the figure of enchantment points into two directions: the first toward the humans who feel enchanted and whose agentic capacities may be thereby enchanted, and the second toward the agency of things that produce (helpful, harmful) effect in human and other bodies.”[4] Ik ben op weg om een kunstwerk van Claudy Jongstra (1963) te gaan ervaren. Het is textielkunst en ik ben benieuwd of ik de materie, het materiaal en de materialiteit van het werk ga ontdekken. Het wandkleed hangt in het mortuarium bij de Dominicuskapel van het klooster. En Zuster Therese wacht op me.

            Ik heb me voorgenomen om haar te vragen of ik tien minuten alleen voor het werk mag mediteren. Misschien dat ik beter kan zeggen ‘bidden’. Woordkeuze blijft belangrijk. Ik zag al eerder kunst van Claudy Jongstra, in de Openbare Bibliotheek in Amsterdam, en het bracht me in vervoering. Omwille van de beweging van de gevilte wol en de warme en natuurlijke kleuren.  Maar nooit stond ik alleen voor het wandkleed. Nooit was het op zo’n speciale plek, een mortuarium. Nu wil ik het echt voelen en ervaren. Ik heb weinig gelezen over het kunstwerk zelf, de titel, het klooster, de opdrachtgever, de intentie van de kunstenaar. Foto’s op internet nauwelijks bekeken omdat ik er zo ‘blanco’ mogelijk in wilde staan. Dat is natuurlijk een illusie. Je brengt altijd een berg ervaring mee, een hoofd vol kennis, een lichaam vol herkenning. Maar ik wilde dit kunstwerk en het verhaal erom heen nog niet helemaal tot me hebben genomen, alvorens het te zien. Dan weet ik al wat er komt. Of het kan dan misschien wel tegenvallen. Ik ben er nu in ieder geval klaar voor en kijk uit naar de stilte van het klooster.

            Zuster Therese ontvangt me opgewekt. Ik geef haar een bosje narcissen. Maar voordat we naar het mortuarium gaan leidt ze mij naar de kapel, waar een gezamenlijk gebed in voorbereiding is.  Ze wil me ook graag dit huis van God laten zien. We nemen dus een kijkje vanaf de tribune, zodat we niemand storen. Het is inderdaad een prachtig ronde ruimte met golvende wanden van hout en een open ruimte boven het altaar, waardoor het daglicht binnenvalt.  In de goudkleurige toegangsdeuren, op het altaar en in het waterbekken is een driehoekige vorm gebruikt, een verwijzing naar God als drie-eenheid. “We moesten eerst wel heel erg wennen,” zegt Zuster Therese later bij een kopje koffie. “Of beter gezegd, ìk moest heel erg wennen toen ik het wandkleed van Claudy Jongstra voor het eerst zag. Het was zo abstract. Je bent gewend aan kunst met een duidelijke afbeelding, een symbool dat ergens voor staat. Ik was bang dat de andere zusters het niet mooi zouden vinden, te modern. Toen heb ik de oudste zuster meegenomen naar het werk en haar mening gevraagd. Ze zei ‘wat is dìt prachtig’, en toen wist ik genoeg. Het was goed. En nu begin ik het langzamerhand zelf meer te waarderen.” Zuster Therese praat honderduit. Ze vertelt me ook nog even de hele geschiedenis van de bouw van het nieuwe zorgcentrum dat aan de kapel en het mortuarium grenst en in handen is van de Zusters Dominicanessen. “Het is een stoer gebouw van buiten, maar van binnen is het zachter, alsof het je omarmt.”

            Eindelijk lopen we naar het mortuarium. Er is al te veel gezegd, naar mijn gevoel. Ik wil stilte. In dit klooster. Zuster Therese opent de deur naar een kleine ruimte, ik loop voorzichtig naar binnen. Het wandkleed van Jongstra valt me aan, het beneemt me letterlijk de adem. Ik doe een stap achteruit en snak naar lucht. Ik loop nog een stukje terug, maar word dan weer naar het wandkleed getrokken. Ik word emotioneel. En ik loop weer naar voren. Ik huil. Ik moet zitten. Ik schrik van mijn eigen reactie. Dit kan toch niet komen door het kunstwerk? Misschien door de stille ruimte of de baar? Of de herinnering aan de dood van mijn ouders. Of alles bij elkaar? Zuster Therese ziet het gebeuren en laat me met rust. Ze neemt wat afstand. Eindelijk. Ik probeer mijn hoofd stil te krijgen en de vragen te laten voor wat ze zijn en te focussen op de materialiteit van het kleed. Ik probeer niks te denken. Alleen te voelen. De heftigheid is voorbij. Ik zie nu vooral de mooie kleuren bruin, beige, geel, wit, grijs, roze. Ik zie de beweging omhoog in het werk. Sommige stukken wol komen naar voren en zijn dik, andere stukken zijn dunner en plat. Ik herken wol dat gedraaid is, uitgerekt, gevilt. Ik herken ook het glanzen van zijde. Ik ervaar de grootsheid van het kleed. Het bekleedt de hele achterwand. Er is veel te ontdekken. De zijkanten zijn wat rommelig, geen rechte lijn; daardoor lijkt het kleed bijna te bewegen. Ik kan langs het kleed kijken en zie de dikte van het kleed. Het komt los van de muur. Ik loop van links naar rechts langs de wand. Ik vraag of ik het kleed mag aanraken. Zuster Therese twijfelt. Ik doe het snel voordat ze nee zegt. Zij doet hetzelfde. En merkt op dat het lekker zacht is.

       Ze pakt haar foldertje en leest vol trots: “Het werk van Claudy Jongstra uit 2015 is gebaseerd op de transitie, de overgang, die elk mens meemaakt wanneer hij/zij is gestorven. In dit kleed is een beweging naar boven zichtbaar: vanaf de aarde en haar stoere aardkleuren naar het meer ijle, fragiele licht. De bodem is geïnspireerd op löss, goud en warme tinten. Het wandtapijt vormt als het ware een ‘verstild landschap’ waarin het oog kan dwalen en steeds weer op een ander rijk detail kan vallen. Er is gebruik gemaakt van ruwe zijde, linnen en wol. De kleuren zijn verkregen door de ruwe grondstoffen te verven met Dahlia bloem, Wouwplant, Sint Janskruit en schillen van de ui.” De betovering is verbroken. Ik voel me als een kind dat uitleg krijgt van haar moeder, maar eigenlijk liever nog verder wil spelen met speelgoed dat voor zich spreekt.

 Ik haal diep adem en denk aan de woorden van Kader Attia: “One must unlearn in order to learn anew, to re-educate all of one’s senses; sight, hearing, touch, smell,…but one must also re-learn silence.”[5] Ik merk aan Zuster Therese dat we moeten afronden. Wat ben ik nu eigenlijk te weten gekomen? Dat een kunstwerk, indien benaderd vanuit het materiaal en de materialiteit, een extra dimensie krijgt. Dat je nooit blanco voor kunst staat. Dat een kunstwerk ook kan aanvallen. Dat je door een aanval heftig geëmotioneerd kan raken. Dat kunst je laat bewegen, performen; dat het je raakt. Dat volkomen stilte niet bestaat. Maar dat er ruimte en tijd moet zijn voor het zelf ontdekken van het werk.  Dat de ruimte waarin het kunstwerk zich bevindt ook wat met je doet. Dat aanraken van textielkunst fijn is. Bijna nodig. Dat verdere iconografische uitleg van het werk zeker ook wat toevoegt, maar het moet niet te vroeg als hapklare brok info worden aangeleverd. Dat je, als je gewend bent aan symbolen, aan abstracte kunst moet wennen, maar wel meteen voelt dat tactiele kunst de mens kan omarmen. Of aanvallen. Dat ‘materiële complexiteit’, zoals voorgesteld door Petra Lange-Berndt, kunsthistoricus, curator en docent Moderne en Hedendaagse Kunst aan University College London in Materiality(2015) ook in de onderzoeker zit: ìk wil het materiaal volgen en de materialiteit voelen. En tegelijkertijd ìn het kunstwerk: het wandkleed omarmt. Dat ik ook nog graag wil uitzoeken hoe Claudy Jongstra zelf haar materialen volgt. En hoe zij haar wol verft en vilt.[6] Dat materialiteit en taal heel goed naast elkaar kunnen functioneren, elkaar aanvullen en als handvaten kunnen worden gebruikt voor verder onderzoek door de kunsthistoricus.

            We maken aanstalten om de ruimte te verlaten. Zuster Therese wijst me, zo net op de valreep, nog even op een andere schoonheid. De steen die hier meteen naast de deur de smalle zijwand vult. “Ook deze steen”, zegt ze, “vond ik in het begin lelijk en koud, maar nu zie ik het. Ik heb leren kijken. Met de tijd, heb ik beter leren waarderen. De steen leeft.” Ze wijst naar de oneffenheden van de steen en maakt rondjes met haar vingers over de kringen. “Dit is toch prachtig.” Ze nodigt mij uit hetzelfde te doen. Ik vertel haar over mijn onderzoek naar het ‘Nieuwe Materialisme’ en hoe we de wereld anders zouden kunnen gaan zien. Dat het ‘Nieuwe Materialisme’ niet langer de mens boven alle andere wezens, levende èn niet-levende, stelt, maar dat stenen, bloemen en vogels dezelfde plek innemen als de mens. Zelfs afval. Er is geen hiërarchie. Baruch Spinoza begreep dit al in de zeventiende eeuw en je zou hem eigenlijk kunnen zien als materialist ‘avant la lettre’. Hij die riep: “God zit in alles, God ìs Natuur.” Ze wordt er stil van.

[1] ‘Bewaar ruimte voor God’ is de titel van het online stukje tekst op de website van de Domenicanen Nederland, waarin wordt geschreven over de komst van het nieuwe zorgcentrum Rosa met bijbehorende kapel en mortuarium van de Zusters Dominicanessen van Neerbosch.

[2] Roland Barthes, Le plaisir du texte (Paris: Éditions de seuil, 1973), 19.

[3] Karen Barad, “Meeting the Universe Halfway” (2007),” in Materiality, red. Petra Lange-Berndt (London: Whitechapel Gallery; Cambridge, MA: MIT Press, 2015), 214.

[4] Jane Bennett, Vibrant Matter. A political ecology of things (Durham and London: Duke University Press,2010), xii preface.

[5] Kader Attia (1970), Franse kunstenaar, opgegroeid in Parijs en Algiers, woont tegenwoordig in Berlijn. Met behulp van een poëtische en symbolische benadering onderzoekt hij de repercussies van westerse moderne culturele hegemonie en kolonialisme op niet-westerse culturen.

[6] Lange-Berndt vraagt zich af “Wat does it mean to give agency to the material, to follow the material and to act with the material? Petra Lange-Berndt, “Introduction: How to be complicit with materials,” in Materiality, red. Petra Lange-Berndt (London: Whitechapel Gallery; Cambridge, MA: MITPress, 2015), 13.

Bewaar ruimte voor God